Dit jaar zette mijn zoon de stap naar het hoger onderwijs. Dat was aanpassen, voor hem, maar ook voor mij. Daar waar ik vroeger van dichtbij kon volgen hoe alles liep, heb ik dat dit jaar moeten loslaten. Dat leverde interessante inzichten op. Zo kwam hij op een vrijdagavond vol frustratie en ergernis naar huis. In de cursus Toegepaste Algebra leerde hij systemen eenvoudiger te beschrijven door over te gaan op gelijkvormige matrices. Een bijzonder ingewikkelde afleiding waar hij zijn tanden op stuk beet. Eerlijk gezegd, ik kon hem niet direct verder helpen. Geïnteresseerd vroeg ik hem een week later hoe het met zijn algebra ging. Tot mijn verrassing verscheen er een glimlach op zijn gezicht. ‘Raar,’ zei hij, ‘ik ben eerst met het tweede hoofdstuk bezig geweest. En dat zorgde ervoor dat ik dat eerste hoofdstuk begon te begrijpen. Ik ben er nog niet helemaal, maar het komt wel. Als ik nog even volhou.’ Vooral dat laatste zinnetje maakte mij gelukkig.

Ik moest aan dit voorval denken toen ik een storm van berichten over de Nederlandse curriculumaanpassingen in het basisonderwijs binnenkreeg. `Onderwijsvernieuwers willen de breuken afschaffen’, blokletterde het NRC. Zij waren niet de enigen die het advies van de onderwijsdenktank curriculum.nu in de kijker zetten. De commissie schreef: ‘Van het onderwerp breuken wil het ontwikkelteam in het primair onderwijs alleen nog begripsvorming en rekentaal aanbieden.’ Het voorstel riep heel wat protest op. In België is de situatie niet zo verschillend, al is er minder protest. Bij de vorige herziening van de eindtermen werd het rekenen met breuken beperkt tot ‘optellen en aftrekken met eenvoudige breuken en een breuk vermenigvuldigen met een natuurlijk getal’. Opgaven als

 

zijn al lang geen oefeningen meer waar leerlingen van het basisonderwijs zich in bekwamen. Dat legt een hypotheek op het leerproces wanneer we het rekenen met breuken met letters, zoals

 

willen aanbrengen. `De leerlingen halen de eindtermen niet’, `We leggen de lat te hoog’, `Het formeel rekenen komt te vroeg’ zijn argumenten die klinken om deze keuze te verantwoorden.

De laatste maanden hoor ik in de pers opnieuw andere klanken. `De lat moet omhoog’ stond in het verkiezingsprogramma van verschillende politieke partijen. `Een kind komt altijd uit waar de lat voor hem wordt gelegd. Niet hoger’ zei Wim Van den Broeck, professor onderwijspsychologie, in Knack. Het lijkt of schuiven met de lat volstaat om ervoor te zorgen dat onze leerlingen wiskunde beter beheersen.

Als ik terugdenk aan het voorval met mijn zoon, kun je misschien op een andere manier naar deze situatie kijken. Grondig uitspitten, je verdiepen in de leerstof, helpt om die beter te begrijpen. Als we willen dat een bepaald onderdeel door alle leerlingen beheerst wordt, moeten ze misschien ook genoeg bezig zijn met de leerstof die boven deze lat ligt. Dat kan er voor zorgen dat ze het stuk onder de lat beter begrijpen en beheersen.

Toen ik laatst met mijn collega Michel op de trein zat, legde ik deze stelling aan hem voor. Hij knikte en maakte een mooie vergelijking die voor mij de zaak verhelderde: ‘Als we willen dat alle leerlingen 25 meter kunnen zwemmen, moeten we hen na 25 meter niet uit het zwembad jagen, maar laten oefenen op het zwemmen van 100 meter. Niet iedereen zal die 100 meter halen, maar (bijna) iedereen zal wel de 25 meter bereiken.’

Share this article

Ik ben Els Van Emelen, lerarenopleiding aan de UCLL lager onderwijs in Hasselt. Ik geef didactiek van wiskunde aan de werkstudenten en begeleid praktijkonderzoek aan de studenten in de dagopleiding.

Post a comment